Bepaling Atterbergse grenzen

Aan de hand van de Atterbergse grenzen kan de verwerkbaarheid (plasticiteit) van cohesieve monsters worden bepaald. Er zijn drie gebieden te onderscheiden: het vaste, het plastische en het vloeibare gebied. De Atterbergse grenzen geven de grenzen tussen deze gebieden weer. De vloeigrens is de grens tussen plastisch en vloeibaar. De uitrolgrens is de grens tussen vast en plastisch. Het verschil tussen de vloei- en uitrolgrens wordt “de plasticiteitsindex” (Pi) genoemd.

Casagrande methode

Bij deze methode wordt gebruik gemaakt van het toestel van Casagrande. Hierbij wordt het monster in een schaal gebracht en wordt er met een vastgelegde mal een groef ingetrokken. Men laat de schaal met een vaste frequentie van een opgegeven hoogte vallen. De vloeigrens is het vochtgehalte waarbij de groef na 25 slagen over 1 cm dicht vloeit. Er bestaat enig verschil tussen een BS uitvoering en de ASTM uitvoering. De ASTM is de gebruikelijke voor Nederlandse begrippen.

Valconus

Als alternatief is er voor het bepalen van de vloeigrens ook de bepaling met een valconus beschikbaar. Een in het buitenland veel toegepaste methode.